Cotswolds (deel 2)

Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, extra fotoalbum

Vanaf Broadway Tower is het niet ver naar Snowhill, een klein gehuchtje dat je bereikt via smalle wegen die je door een wirwar van bossen, velden en heuvels naar je bestemming leiden.

Verrassend genoeg komen we onderweg velden vol heerlijk geurende lavendel tegen. De kalksteen in de ondergrond en het feit dat het in de Cotswolds -naar Engelse begrippen- relatief weinig regent, zorgen ervoor dat deze plant, die normaliter in het Middellandse zee gebied floreert, ook hier industrieel kan worden verbouwd. 'Cotswolds Lavender' is een klein lokaal bedrijf, dat zich gespecialiseerd heeft in alles wat met de sterk geurende lavendel te maken heeft.

cotswold lavendel

De kern van de kleine gemeenschap die Snowhill noemt wordt letterlijk gevormd door een middeleeuws kerkje en een kerkhof. Daarrond staan oude huizen in de typische Cotswold zandsteen. Een pub/hotelletje en wat volwassen bomen maken het beeld van een eeuwenoud dorpje, dat slaperig tegen de hellingen van de Cotswolds aanleunt, compleet.

snowhill

Hier deed men eind 1800 in een grafheuvel een belangrijke vondst; persoonlijke eigendommen van een man, die minstens 3.500 jaar geleden leefde, kwamen aan de oppervlakte en worden nu in het British Museum bewaard.

Een extra aantrekkingspunt van Swowhill is zijn Manor, zeg maar het landgoed dat zijn naam heeft gegeven aan dit gehucht.De hoofdingang van het in de 16de eeuw gebouwde huis, dat in het centrum van Snowhill begint, wordt momenteel vreemd genoeg niet gebruikt. In plaats daarvan bevindt de ingang zich een eind verder, in naar wat waarschijnlijk ooit de hoeve was, die bij het landgoed hoorde.

Vanaf daar wandel je zachtjes aan de heuvel op, langs de weiden en boomgaarden die onder de stralende zomerzon een idyllisch beeld ophangen van het leven op het Engelse platteland. Aan het eind van het wandelpad sta je bij het statige huis dat al eeuwen zijn kloeke lijnen laat zien.

Als je het landgoed beziet verwondert het je niet dat het vanaf 821 deel uitmaakte van Wichcombe Abbey. Tijdens de ontmanteling van de kloosters, op bevel van Hendrik de 8ste in 1539, kreeg Catherine Parr, de laatste konigin aan de zijde van Hendrik, het van hem cadeau. Uit die tijd dateert het woonhuis van het landgoed. Daarna werd het stil rond Snowhill Manor maar in 1919 kreeg het een nieuwe eigenaar die het bekend zou maken.

In dat jaar werd Charles Paget Wade de eigenaar van Snowhill Manor. Deze exentrieke Engelsman, die een enthousiaste architect was, erfde in 1911 van zijn vader verschillende suikerrietplantages in India. Toen de rook van de Eerste Wereldoorlog opgetrokken was kocht hij Snowhill Manor en liet het huis en de tuinen restaureren.

Toch nam hij vreemd genoeg niet zijn intrek in het hoofdgebouw maar wel in een bijgebouw dat het priesterhuis wordt genoemd. In het hoofdgebouw bracht hij zijn verzameling van rariteiten onder, die uiteindelijk tot een collectie van 22.000 stuks zou uitgroeien. Na zijn huwelijk verbleef Charles hoofdzakelijk in India. Hij stierf in 1956, tijdens een bezoek aan Snowhill, maar 5 jaar eerder had hij de Manor en zijn inboedel reeds aan de National Trust geschonken.

Jammer genoeg was het huis met de verzameling net toen wij er waren uitzonderlijk voor het publiek gesloten. De tuinen en het priesterhuis maakten dat ons bezoek desondanks de moeite waard was. De knusse woonkamer met open haard, de sfeervolle badkamer en de ruime, heel speciaal ingerichte slaapkamer, zijn onveranderd sinds Wade ze achterliet.

Met de gedachte dat ook ik me heel goed in dat huis thuis zou voelen loop ik door de verschillende aanpalende tuinkamers. Er hangt een sfeer die zowel bij de religieuze achtergrond van het landgoed als bij de creativiteit van de exentrieke Wade past. De moestuin is netjes onderhouden en in de lager gelegen weiden blaten de schapen naar de als een gouden schijf schitterende zon. Gezeten op een bankje, bij een klaterende fontein, krijg ik de indruk dat de zandloper hier iets trager loopt...

Vanuit het tijdloze Snowhill rijden we door een prachtig en uitgesproken landelijk decor. De glooiende heuvels, de daartussen kronkelende weg en het goede wegdek maken dat je je, als motorrijder, alles behalve verveelt. We gaan op weg naar onze volgende halte: Toddington Station.

We hebben er een afspraak met zowel een stoomtrein als met Graham Radband, de P.R. verantwoordelijke van de Glosterschire Warwickshire Railway. De GWSR is 37 jaar geleden gesticht en bestaat uit een groep vrijwilligers die een 14 mijl lange spoorwegroute beheert en uitbaat. Je kunt de route rijden in authentieke, gerestaureerde treinwagons die getrokken worden door een antieke stoom- of diesel locomotief.

We treffen Graham in het smaakvolle station en nemen even later met hem plaats in een eersterangs wagon die deel uitmaakt van een door een stoomlocomotief getrokken trein. Gezeten in de comfortabele zetels steekt Graham met zijn verhaal van wal, net op het moment dat de trein zich in beweging zet.

Graham, die zichzelf beschrijft als een full-time vrijwilliger, geeft ons een duidelijk beeld betreft de betrachting van de organisatie en de inspanningen die nodig zijn om dat doel te bereiken. Het traject van de GWSR loopt tussen Broadway en Cheltenham Racecourse. Op die route liggen vier tussenstantions (Gotherington, Winchcombe, Hayles Abby en Toddington) waardoor de GWSR gemakkelijk en in stijl reizigers ter plaatse kan brengen. De bedoeling is dat het reizen per trein, zoals het vroeger was, terug beleefd kan worden. En dat zoiets méér geld en moeite kost dan men zich aanvankelijk kan indenken blijkt al snel.

Niet minder dan 918 vrijwilligers en 5 vast tewerkgestelde personen maken het mogelijk om, gedurende 8 maanden, dageliljks 40 personen bereid te vinden om de zaak draaiende te houden. Dat één en ander door het publiek gesmaakt wordt bewijzen de steeds maar stijgende bezoekersaantallen. Voor 2018 verwacht men dat er 150.000 bezoekers de trein zullen nemen. Die brengen natuurlijk een aardige duit in het zakje maar de kosten om een dergelijk initatief in stand te houden zijn werkelijk enorm. Bovendien wachten nog tal van rijtuigen op restauratie. Spreekt vanzelf dat dat heel wat centen vereist.

Elke 10 jaar moet bijvoorbeeld een stoomlocomotief compleet uit elkaar gehaald worden en gereviseerd. De rekeningen van 400 lokale leveranciers moeten op tijd betaald worden en het onderhoud van het spoor zelf kost handenvol geld. Toch houdt dc vereniging genoeg geld over om zonder problemen zelfs onvoorziene uitgaven te bekostigen en aan uitbreiding te denken.

De inspanningen van de vrijwilligers zijn zonder meer astronomisch te noemen. Diverse gebouwen langs het spoor zijn ergens anders steen voor steen afgebroken en ter plaatse terug opgebouwd. De spoorweglijn zelf bestond aanvankelijk enkel uit de oude spoorwegberm, elke dwarsligger en elke rail zijn door vrijwilligers opnieuw aangelegd.

De kaartjesknipper breekt even ons gesprek af. Geheel in de kledij van vroeger gestoken knipt de man plichtsgetrouw onze kaartjes. Om het gesprek terug op gang te brengen vertel ik Graham, langs mijn neus weg, dat het altijd al een jongensdroom is geweest om vooraan in een stoomlocomotief mee te rijden. Zijn antwoord is me aanvankelijk niet duidelijk maar kort daarop krijg ik een speciale pas in de handen geduwd en klim ik, in het eerstvolgende tussenstation, op een stoomlocomotief die klaar staat om de trein naar zijn volgende halte te trekken.

Op het plateau staan twee mannen in werkkledij. Onder het afdak zie ik een wirwar van koperen buizen, kranen en grote meters tegen de wand van de locomotief. Als de stoker de deur van de oven openklapt komt er een gloed uit die me even naar adem doet happen. Desondanks schept de stoker nog enkele welgemikte schoppen kolen in het brullende vuur. Dit beest heeft altijd honger, legt hij me grijnzend uit. Om 100 kilometer te rijden tegen 25 mijl per uur heeft men 2000 kilogram kolen nodig en 16 kubieke meter water. Deze locomotief denderde vroeger met een gemiddelde snelheid van bijna 75 mijl per uur over de sporen, vertrouwt de machinist me toe en een snel rekensommetje leert me dat de stoker destijds 6000 kilogram kolen per uur in de mond van de locomotief moest stoppen, om de wielen draaiende te houden. In de gloed van het vuur geen klein bier, als je het mij vraagt.

De mannen zijn duidelijk perfect op elkaar ingespeeld. De typische brandgeur van vette kolen, het ronkende vuur, de geur van vet en stoom en het ratelen van de wielen vermengen zich door de constante, schokkende bewegingen van de locomotief tot een wervelende ervaring die ik nooit meer zal vergeten. De locomotief wordt,van zodra hij zich in beweging zet, een levend wezen dat krakend, sissend, wiegend en bonkend de mijlen spoor onder zich verslindt. De mannen op het platform zijn de hele tijd druk in de weer om de krachten van dit machtige dier in goede banen te leiden. De tellers worden constant afgelezen, de stand van de hendels aangepast, het spoor wordt langs beide zijde gecontroleerd en het vuur wordt ten gepaste tijde van verse brandstof voorzien. Het zweet parelt op ons voorhoofd. De aandacht van de mannen verslapt geen moment en omdat de trein constant, zowel zijdelings als in de rijrichting beweegt, moet je continu uitkijken dat je niet ergens met je hoofd tegen botst.

En dan te bedenken dat alles vroeger, in weer en wind, drie keer sneller ging en uren na elkaar! Hoedje af voor de machinisten en stokers uit het stoomtijdperk! Wat men nu ziet is enkel nog maar de charme, vroeger was het niet meer dan een staalharde manier om zijn brood te verdienen...

Veel te vroeg loopt de trein het station binnen. We bedanken Graham voor zijn onmisbare hulp en wensen hem het beste voor de toekomst van de GWSR. Terwijl we in de sfeervolle cafétaria onze honger stillen komt het bij me op dat iets dergelijks enkel maar in Engeland kan. Waar zouden we bijgod in Belgenland 900 vrijwilligers -laat staan de locatie of de fondsen- vinden om een dergelijk initiatief op poten te zetten?!

Met de reuk van verbrande kolen in de kleren gaan we terug de baan op. We hoeven niet ver te rijden naar ons volgende doel, het statige Stanway House, een landgoed dat meer dan 1300 jaar oud is. Als we over een smalle weg de ingang naderen laat het zicht op de uitgestrekte landerijen het beste vermoeden. Bij de indrukwekkende ingangspoort gekomen wacht ons echter een desillusie: Stanway House is maar twee dagen per week open voor het publiek en is vandaag niet toegankelijk. We besluiten de huidige bewoners , de familie van de Earls of Wemyss, maar niet te storen en rijden verder door het, door de hoogzomer verstilde, uitgesproken landelijke landschap.

Maar niet getreurd, mis je een bezienswaardigheid dan is dat niet erg. De Cotswolds zijn bezaaid met oude huizen, sprookjesachtige landgoeden, gezellige en tijdloze stadjes en diens meer. Op enkele flinke boogscheuten van Stanway House bevinden zich bijvoorbeeld de ruïnes van Hayles Abbey. In die abdij werd lange tijd het bloed van Christus bewaard dat op miraculeuze wijze vloeibaar bleef. Tot iemand in het gevolg van Hendrik de 8ste ontdekte dat dat bloed afkomstig was van een gans en regelmatig vernieuwd werd, sloeg men goed geld uit dit wonder. De abt gaf het bedrog toe in de hoop zijn klooster te redden maar op de kerstavond van 1539 werd de abdij overgeleverd aan de kroon.

Bij de ruïnes aangekomen worden we meteen aangesproken door de beheerder van deze English Heritage site. De man is een spraakwaterval waar niemand aan ontkomt en terwijl we de beelden schieten komt hij met een spookverhaal aandraven. De geest van een, in de gronden van de abdij begraven edelvouw, zou er nog steeds ronddwalen en zaken verplaatsen. Haar aanwezigheid is bevestigd door een medium; er is zelfs een foto van haar genomen toen ze door de ruïnes wandelde. Wie in geesten gelooft weet nu waar je er eentje kan vinden. Vergeet als je ter plaatse bent zeker niet het kleine kerkje dat vlakbij staat te bezoeken. Je vindt er niet alleen middeleeuwse muurschilderingen maar ook een weldoende zee van rust na je ontmoeting met de excentrieke site manager ;-D

We laten deze opmerkelijke site en zijn al even speciale beheerder achter en rijden verder naar het vlakbij gelegen Winchcombe. Dat stadje is voor de streek van behoorlijke grootte en was in de Anglo-Saxische tijd -begin 800- één van de voornaamste steden van het koninkrijk Mercia. Rond die tijd stierf ook Saint Kenelm, en die werd in Winchcombe begraven. Dat had als resultaat dat het plaatsje al snel een heel druk bezocht bedevaartsoord werd. Tot grote blijheid van de monniken van de Benedictijner abdij van Winchcombe, die aan dat toerisme goed verdienden. De abdij had op zijn hoogtepunt 102 vierkante kilometer aan gronden in eigendom en groeide uit tot een centrum van macht en kennis.

In 1539 kwam daar een einde aan, toen Hendrik de 8ste uitgerekend in het vlakbij gelegen Sudeley Castle de beslissing nam dat de macht van de katholieke kerk in zijn rijk gebroken moest worden. De abdij werd met de grond gelijk gemaakt, de rijkdommen werden herverdeeld en met de stenen van de adbij werden nieuwe gebouwen opgetrokken. Vandaag de dag is van de abdij niets meer te zien.

Winchcombe is mooi maar zou niet zo bekend zijn mocht Sudeley Castle niet zo vlakbij liggen. De lange laan die van Winchcombe naar Sudeley Castle leidt loopt door een matuur landschapspark. Een flink uit de kluiten gewassen toegangspoort -die als vakantiewoning verhuurd wordt- is het eerste gebouw dat je er tegenkomt.

Uiteindelijk, na een kwartiertje stappen of enkele minuten rijden, beland je op een grote parking die uitgeeft op het bezoeker centrum. Van daaruit gaat het naar het aanvankelijk door de bomen aan het oog onttrokken Sudeley Castle.

Het eerste gebouw dat je tegenkomt is een grote ruïne waarvan enkel nog de dikke muren overeind staan. Op een paneel lees je dat dit de oude tiendenschuur is uit de middeleeuwen. In die tijd had de kerk recht op een tiende van de inkomsten van de mensen. Die mochten betalen met geld of in natura. In gedachten zie ik de grote schuur volgestouwd met allerhande goederen. Zakken graan, balen schapenwol, hout, dieren… en zeggen dat de gewone mens in die tijd amper genoeg bezat om zichzelf in leven te houden!

Maar dat terzijde. Een korte wandeling langs een met vette vissen bevolkte vijver en een ietwat verwaarloosd aandoende tuin brengt ons bij de ingang van het voor het publiek opengestelde deel van Sudeley Castle. In een reeks kamers wordt de 1500 jaar lange, turbulente geschiedenis van het kasteel en zijn voorname bewoners verteld.

Het kasteel is gelegen op de plaats waar vermoedelijk reeds begin de 12de eeuw een versterking stond. In 1442 kwam het in bezit van een zekere Ralph Boteler, die door koning Henri VI tot baron van Sudeley werd verheven, en meteen aan de bouw van het huidige kasteel begon. In 1469 verspeelde die echter het landgoed door zijn steun aan de Lancaster tak van de koninklijke familie in de burgeroorlog.

Daarna werd het kasteel en zijn landerijen voor lange tijd eigendom van verschillende koningen. Die schonken het aan verschillende nobelen. Vandaag de dag is het eigendom van Lady Ashcombe en haar twee kinderen. Het kasteel is bewoond door zijn eigenaars maar slechts een gedeelte van het oorspronkelijke gebouw is overeind gebleven. Restanten van 15de eeuwse zalen herinneren aan het koninklijke verleden.

Een klein kerkje in de tuin heeft wel de tand des tijds weerstaan. In de kerk vind je onder andere een prachtig uitgevoerd marmeren grafmonument van Catherine Parr, de laatste vrouw van Hendrik de 8ste. Die beëindigde haar turbulente leven in Sudeley Castle ten gevolge van kraamvrouwenkoorts en werd er in de kerk begraven.

In 1782 herontdekte men haar begraafplaats en toen de kist werd opengemaakt was haar lichaam in een verrassend goede staat. Daarna werd de lijkkist meerdere malen terug geopend. In 1792 werd ze echter door enkele dronkaards erg slecht terug begraven, waarna het lichaam in amper 30 jaar tot een skelet verging.

Ook de tuinen van destijds zijn niet geheel bewaard gebleven. Verschillende mooi onderhouden tuinkamers doen hun best om het aanstormende geweld van het prachtige heuvellandschap van de Severn vallei tot staan te brengen maar slagen daar slechts gedeeltelijk in.

Het landschap waarin de resten gevonden zijn van tuinen uit de Tudor tijd lijkt tijdloos. Sommige van de omliggende velden voelden maar eerst in de vorige eeuw de harde hand van de ploeg en gaven daarbij schoorvoetend enkele van hun geheimen prijs. De ploegschaar bracht onder andere resten van een Romeine villa aan de oppervlakte. Vlakbij, meer bepaald op Cleeve Hill, ligt trouwens Belas Knap, een neolitische begraafplaats van 54 meter lang en 18 meter breed waarin met 38 menselijke skeletten vond van +/-4.000 jaar oud. Blijkbaar was het hier toen al goed toeven...

Vanuit Wichcombe is het niet zo ver naar Northleach, een klein oud stadje dat omstreeks 780 voor het eerst van zich liet spreken doordat het eigendom werd van Clouchester Abby. Northleach worstelde zich met zijn Manor door de tijd, als strategisch belangrijke plaats tussen Oxford en Cloucester en ook de nabijheid van de Fosse Way, een oude Romeinse weg die Exeter en Leicester verbond, legde haar geen windeieren. Nu is het stadje tot rust gekomen en laat zich als een beminnelijke diva bewonderen.

De rustige straten, de mooie huizen, het gezellige stadsplein; ze lenen zich prachtig tot mooie beelden. Dat hebben ook de filmmakers en televisiemensen ontdekt want vanaf 1999 zijn er maar liefst 5 producties opgenomen. Als we er op een avond langs komen ontpopt Northleach zich tot een gastvrije plaats waar het goed eten en drinken is. Maar de weg naar Cirencester, het oude Corinium, lokt!

Wordt vervolgd

Deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, extra fotoalbum

Nuttige adressen:

  • P&O ferries: www.poferries.com
  • Cotswolds Toerisme: www.cotswolds.com
  • Top Farm: www.cotswoldcharm.com