De geknipte man

Share Tekst: Kris van der Stockt
Kroonjuwelen, ze zijn er om bewonderd te worden. Mensen houden nu eenmaal van uiterlijk vertoon en dat was niet anders eeuwen terug aan menig koninklijk hof of keizerlijke palts. Symbool bij uitstek - scepter en rijksappel als materieel verlengstuk van de macht - waarmee evenwel nog zelden wordt uitgepakt en waarvan de attributen een allesbehalve opwindend bestaan slijten achter schokbestendig museumglas. Begrijp me niet verkeerd: royalisten zijn bij mij aan het verkeerd adres en voorts ben ik ervan overtuigd dat moeder natuur iedereen gelijk bedeelt. Of niet soms? Minieme afwijkingen, ze kunnen soms wel het verschil maken. Nee, beste lezers, ik heb het hier niet over apex en de ideale bochtenlijn, maar wel degelijk over de vleesgeworden kroonjuwelen met dewelke we van nature uit - in meerdere of mindere mate, geef toe - gezegend zijn (enkele vrouwen met ballen niet te nagesproken!). Gedekt door de anonimiteit van het internet wil ik over deze best wel eens een boompje opzetten, gekrenkt als ik ben in mijn mannelijke trots. Zeg nu zelf, na jaren van procreatieve plicht en zeg maar kostelijke bijdrage aan het nationale geboorteoverschot besluit je na rijp beraad met je wederhelft de kraan definitief te laten toedraaien. Je laat je inpakken door die ervaren uroloog - "dat wordt een fluitje van een cent, geloof me vrij" -, tekent "en passant" nog gauw voor een kleine schoonheidscorrectie en voor je het weet ga je compleet onder het mes. Volledige narcose, gelukkig maar denk je dan als opeens bijna iedereen wel iemand kent die "het" heeft laten doen en je niet zonder enig leedvermaak een gedetailleerd relaas weet op te dissen over de genoegens van lokale balzakverdoving. Sappige grapjes op het werk? Daar trok ik me hoegenaamd geen bal van aan. Een wetenschappelijke term als 'circumcisie' klonk tenslotte stukken geruststellender dan botweg 'besnijdenis', tout court. Even binnen en buiten, zo had men mij verzekerd. Binnen geraken was nochtans niet evident, al had ik die sombere donderdagochtend totaal geen boodschap aan de luide stakerseisen aan de ingang van het ziekenhuis. Even dacht ik in het midden te zitten van een scheldtirade tussen militanten en management, totdat de verpleegster me kort en krachtig tot m'n positieven riep dat háár totaal geen schuld trof. Een stekende pijn beneden haalde me terug uit het rijk der doden: ik wist meteen dat de klokken een tijdje niet meer zouden luiden. Nadat ze me met ziekenhuisbed en al in een hoek van de kamer hadden geparkeerd, boog het verplegend personeel zich liever over een of ander syndicaal pamflet dan over die zielepoot daar onderbuiks. Uren lag ik er wijdbeens te gapen of te slapen. Een koffie of een plat watertje, laat staan wat gratis empathie, het was helaas niet in de hotelprijs inbegrepen. En kijk daar, even voor zessen zwaaide de deur alsnog open. Goed volk zo te zien, want twee heren in witte overjas kwamen eindelijk het knip- en plakwerk van hun collega inspecteren. Twee kakelverse aspirant-verpleegstertjes huppelden gedienstig achter ze aan en monsterden liefdevol m'n gewonde soldaat. Hulpeloos en omzwachteld als een levenloze mummie hoefden de dames absoluut niets te vrezen. Het tegendeel was minder waar, want héél even meende ik te zien hoe één van de twee haar valse nagels kromde… Een paar weken op droog zaad, zo luidde het verdict, maar dat was nu net het minste van mijn zorgen. Een verrassend originele doktersanalyse, waarna ik eervol – geduld wordt beloond! – werd ontslagen uit het ziekenhuis. Niet zonder eerst dat allereerste plasje te plegen. Pisnijdig - een patiënt is zoveel klant als een NMBS-abonnee – mikte ik als een onervaren recruut op doel. Haha, ze zullen het achteraf geweten hebben: de precisie had veel weg van een in bedwang gehouden tuinslang die verschrikt haar weg zocht. Verdere info of enig evaluatieformulier was natuurlijk nergens te bespeuren, maar geen nood, een factuur voor de goede zorgen, die zou me wel weten te vinden. Wegwezen dan maar en hup, daar waggelde ik in onnavolgbare pinguïn-pas de vrijheid tegemoet. De volgende dag pas begon het voor me te dagen wat ik gisteren zo lichtvaardig uit handen had gegeven. Om te beginnen, als een man daadwerkelijk denkt met dat wat beneden bengelt, zoals me wel eens wordt verweten, dan had ik nu wel barstende hoofdpijn. Beteren deed het niet, ook niet toen ik na een kwartier navelstaren mezelf zo ver had gekregen om dat kokertje te ontrollen. De naakte waarheid, bloedernstig en zonder franjes, het kan verduiveld pijn doen… zelfs aan de ogen! Paars en rood mogen dan wel mijn lievelingskleuren zijn, in deze barre tijden van depressie leken ze me toe te willen schreeuwen dat je met je fikken van de beurs moet blijven! Het liefst van al had ik als een ongeremde peuter in blote bil willen rondlopen. Het ganse boeltje opnieuw inpakken en achter slot en grendel steken, ik mocht er niet aan denken. Wat moest ik doen? Een welriekende Sint-Jacobsschelp als buffer in de onderbroek misschien? Een telefoontje naar m'n vriendin, uiteindelijk toch medestander in het complot, dat zou de moreel allicht wat opkrikken. Haar kurkdroog "ventje, verman je een beetje" was natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan, zeker als je mannelijkheid net een flinke knauw heeft gekregen. Dan bood het internet iets meer soelaas: jonge gezonde kerels staken er openlijk de loftrompet over de vele hygiënische, esthetische en vooral extatische voordelen van deze kleine ingreep; een paar weken geduld, vriend, en je kan weer in schoonheid imponeren en triomferen. Hoopgevende berichten, zeer zeker, maar zoals het er nu naar uitzag, zou de kaars toch nog wel een tijdje op een laag pitje branden… Tijd heelt alle wonden en het moet gezegd, moeder natuur deed flink haar best. Niet dat ik me liet verleiden door enig ontluikend lentegevoel, nochtans nadrukkelijk aanwezig tijdens die dagelijkse wandeling door onze nationale winkelstraat. Uitgesneden topjes, zwierige rokjes of welverpakte derrieres, ik meen het, het deed me geen sikkepit. En net toen ik als een halve castraat de rust en kalmte van een testosteronvrij lichaam had leren appreciëren, stak de passie plots de kop op. Ongewild, ongevraagd, maar aangeboren instincten, die leg je niet aan banden, dat is nu wel duidelijk. Zo lieten mijn kroonjuwelen me pijnlijk weten dat ik zo maar niet met mijn scepter had moeten zwaaien tijdens het obligaat ochtendritueel van de kleine prins. Moeder de vrouw werd stante pede naar de verste kant in de echtelijke sponde verbannen en die lepeltjeshouding in bed, nee, dat was geen goed idee geweest. Tja, wie met z'n scepter zwaait, moet maar op de blaren zitten. Over zitten gesproken, natuurlijk net dan kreeg ik de onschuldige vraag van de redactie, zogezegd out of the blue, of ik het zag zitten om de nieuwe XJ6 Diversion te meten met de gifgroene ER-6n? Natuurlijk zag ik dat zitten, wat had je gedacht met dat langverwachte lenteweekend in het verschiet? Motorrijden, helaas doe je het niet alleen met je hoofd… Een afknapper van formaat dus dat de belofte van een langeduurtest met een scootertje nauwelijks kon goedmaken. Ach kom, winterse voorjaarsbuien geselden inmiddels weer ons landje en na de herfsttij der Middeleeuwen volgde toch ook de Renaissance, niet? Maar één ding staat wel als een paal boven water: kroonjuwelen, die laat je best rusten in hun museum…