Haast je naar Aosta (deel 2)

Share

Tekst en beelden: Kris van der Stockt
Wat fruitsap, enkele brioches en een cappuccino, het typisch Italiaans ontbijt zeg maar, hiermee kon ik het wel tot de middag uitzingen. Nives' kruidenthee met haar ongetwijfeld lekkere Valdostaanse biscuitspecialiteiten, daarvoor was het me net iets te vroeg. Veel tijd hadden we trouwens niet, want onze gids van de dag, Anna Careggio, verwachtte ons aan de voet van het kasteel van Sarre. Nauwelijks een kwartier later en amper 10 km verder mocht ik al een plaatsje zoeken voor de GTR, net als voor de motorkledij die we de rest van de dag in de koffers zouden laten. Wat wil je, pas op pad en het zweet "parelde" (een bedekte term die de lading niet dekte) nu al ongenadig zijn zoutkristallen uit! Was het gewicht van de Kawasaki tot hiertoe een zegen - de motor "plakt" op de weg - dan liet het 279 kg drooggewicht zich deze keer wel zwaar gevoelen op dat hobbelig parkeerterrein. Pizza Margherita De koelte van het kasteel kwam bijgevolg als geroepen, ofschoon haar grandioze ligging op een heuvelrug stellig mooie kiekjes had opgeleverd. Niet dat het 12-60mm objectief van de E-520 Olympus ook maar enige moeite had in de ontvangsthal met de bustes en portretten van de koninklijke leden van het Franse Huis van Savoye, laat staan met de indrukwekkende galerij van schier ontelbare steenbokhoorns in een, vergeef me, toch wel bijzonder decoratieve opstelling. Trofeeën die wezen op de herbestemming van het kasteel in de 19e eeuw, toen de Italiaanse koning Victor Emanuel II en diens zoon Umberto I het als uitvalsbasis gebruikten voor massale jachtpartijen op hun naburig jachtdomein rond de Gran Paradiso, dat na de Eerste Wereldoorlog als zoenoffer aan de bevolking werd geschonken en zo het allereerste nationale park van Italië werd.
Nu, ook de Savooise vrouwen lieten zich niet onbetuigd, zij het op een iets eleganter wijze. Zo was koningin Margherita van Savoye, echtgenote van Umberto I, een ervaren bergwandelaarster en ook de mooie Maria José, enige dochter van onze eigenste Albert I en meteen de laatste koningin van Italië, was een uitstekend alpiniste. Pittige vrouwen met een verhaal, althans volgens onze praatgrage gids die als ex-leerkracht Frans het ene weetje na het andere uit haar schoolse stofmouw schudde. Neem nu onze Margherita bijvoorbeeld, die haar naam schonk aan één van Italië's bekendste gerechten, de pizza margherita. Een beetje basilicum, mozzarella en tomaten als nationale driekleur en, ecco, de slimme pizzabakker had het hart van de koningin veroverd… én dat van mijn jongste dochter!
Een kwartier later stonden we al in het kleine Introd, nog geen 10 km verder. Net genoeg om de Bridgestones BT021 warm te laten lopen en een haastige blik te werpen op de digitale bandenspanningssensor. Een zoveelste gadget dat vooral het instrumentenpaneel siert, zul je zeggen, maar dat ondertussen door de immer meekijkende concurrentie toch maar werd gekopieerd en zelfs uiterst handig kan zijn, zo mocht een collega onlangs nog ondervinden. Pauselijke hoogmis Niet alleen heeft de gemeente zelf op bijna 900 m hoogte een spectaculaire ligging tussen twee bergrivieren (de naam zou afkomstig zijn van het Franse "entre aux"), zij vormt ook één van de toegangswegen tot het Nationaal Park van de Gran Paradiso. Met bergen die kietelen aan Gods baard - de Gran Paradiso is met zijn 4061 m de hoogste Alpentop die helemaal in Italië ligt - alsook een beschermd stukje paradijs op aarde - met een beetje geluk zie je wel een marmot of steenbok - verkeer je snel in hogere sferen. Het heet dan ook geen wonder dat paus Johannes Paulus II in kwieker tijden zijn zomervakanties keer op keer doorbracht in het nabije gehucht Les Combes, welk onderhand natuurlijk uitgroeide tot een waar bedevaartsoord voor nonnen, paters en… de huidige Benedictus XVI, die er ook dit jaar - voor de derde keer al - zomerresidentie hield. Geen beter zegen voor het toerisme dan een pauselijke, nietwaar?
Paapse benedictie of niet, wij werden verwacht in het fotogeniek kasteeltje van Introd, leengoed van de familie Sarriod, die samen met de heren de Challant de middeleeuwse plak zwaaiden in de Aostavallei. Als buitenverblijf van de huidige Napolitaanse eigenaars konden we niettemin dankzij Anna's sleutelbos een aantal vertrekken vrijelijk bezichtigen. Dat men terdege beseft hoe goed het leven hier wel is, bewijst de spreuk in de ronde kamer: "hic manebimus optime", hier zullen we opperbest verblijven; gevleugelde woorden waarmee de Latijnse geschiedschrijver Titus Livius de lotsbestemming vereeuwigde van dat kleine Italiaanse stadje aan de Tiber dat als 'Roma aeterna' onze geschiedenis voor altijd zou bepalen.
Toch is het dus vooral de vorm van het - weliswaar zwaar gerestaureerde - kasteel dat de aandacht trekt, met de originele versterkte toren in het midden van een polygone weermuur, waarmee het zich opvallend onderscheidt van zijn plaatselijke soortgenoten. Wel helemaal authentiek is de 15e-eeuwse houten graanschuur in het kleine kasteelpark, met de originele en prachtig bewerkte ijzeren sloten nog aan de deur.
Van onschatbare waarde voor het patrimonium van de streek is ook de Ola, die ooit als stal en hooischuur tot het kasteel behoorde. Een geheel romantisch plekje trouwens, met haar houten galerij op zware stenen pijlers omwingerd met rode trompetbloem en vooral dat middeleeuws venstertje, waaruit je met een beetje verbeelding zo de plaatselijke Julia reikhalzend ziet smachten naar haar geliefde hartenbreker die nooit opdagen zal…
De nieuwe brug over de 80 m diepe ravijn, de hoogste van de Aosta-vallei, zou het ons Julia nu wel iets makkelijker maken, zo blijkt uit het aantal getormenteerde zielsverwanten die zich hier regelmatig doeltreffend naar beneden storten, aldus onze gids. "Hoogst" betreurenswaardig, want de natuur getuigt juist op deze plek van een bijzondere schoonheid en bruisende levenskracht.
Kleine wijnen, grootse smaken Life goes on en zeker dat van onze verstrooide gids die zich met haar klein autootje met zuiderse animo een weg wurmde naar onze volgende afspraak. Misschien voelde het arme schaap de hete adem van onze toerbuffel wel, die zich met succes had weten te bevrijden van zijn meesters juk. Bergen koppel en pk's rolden hoe dan ook onvermijdelijk uit het vooronder van Kawa's vlaggenschip en vanaf 4.000 opm ontpopte onze kogge zich tot een uiterst wendbaar en snel karveel dat manifest in Anna's kielzog hing. De deur van kasteel nummer drie van de dag, dat van Aymavilles op de weg naar Cogne, de bekendste van de drie zijdalen die naar het Parco Nazionale del Gran Paradiso voeren, bleef ditmaal evenwel gesloten wegens restauratiewerkzaamheden, zodat we ons beperkten tot wat fotowerk van buitenaf.
Het kasteel van Aymavilles behoorde ooit tot de nobele familie de Challant (hun laatste nazaat zou er in 1804 de spreekwoordelijke laatste adem uitblazen) en het was één van hen, Aymon II, die in de eerste helft van de 14e eeuw het geheel liet versterken met de kenmerkende vier cilindrische hoektorens. De transformatie in het begin van de 18e eeuw, in onvervalste rococostijl, toverde de defensieve sterkte uiteindelijk om tot het weelderige lustslot zoals het zich nu presenteert in dat wisselend seizoensdecor van wijn- en berglandschap. Een naar mijn bescheiden artistieke mening gewaagd maar geslaagd experiment, dat in de 19e eeuw - de eeuw van de romantiek! - evenwel op bitter weinig toeristensympathie had kunnen rekenen. Kastelen en burchten, ik kan er niet aan voorbij, maar trop is nu eenmaal te veel; helaas ging dit ook op voor dat laatste glaasje wijn…! Want dat Aymavilles op de route des vins ligt, hadden we ondertussen al begrepen. Dat de omringende wijngaarden mijn favoriete Torrette Supérieur produceren, vertelde ons graag Mario Guelfi, de sympathieke wijnboer met een boeiend verhaal achter zijn beruchte achternaam. Je hebt nu eenmaal van die mensen wier ontmoeting je nimmer vergeet en het had dan ook niet veel gescheeld of we hadden onze kersverse vriendschap met de brave man misschien wel bezegeld door grappa en koffie te slurpen aan de grolla, die aardewerken coppa dell'amicizia die elke huiskamer siert en waarvan ik eerst dacht dat we te maken hadden met een kopie van een of ander Romeins olielampje! Nochtans had ik het moeten weten, mannen met dat herkenbaar vuur in de ogen als ze over hun hobby praten, dat kunnen toch alleen maar motorrijders zijn!?
Eerlijk gezegd liet er aanvankelijk weinig vermoeden dat we in deze coöperatieve ons namiddagprogramma overhoop zouden gooien. Wat niet wil zeggen dat we ons de deskundige uitleg niet lieten welgevallen, daarom was het verhaal van de kleine rode druif, de petit rouge, te boeiend. Inheemse en bij ons helemaal onbekende druivensoorten wingeren zich immers terrasgewijs hoog boven het brede dal van de Dora Baltea, van Morgex aan de voet van de Mont Blanc tot Pont-Saint-Martin in het uiterste zuidoosten van Italië's kleinste wijngebied, die heel toepasselijk onder het label 'DOC Valle d'Aosta' (denominazione di origine controllata) een aantal originele, lekkere en vooral heel betaalbare wijntjes opleveren. Deze nobele onbekende zou op een Bourgondisch gedekte tafel in Vlaanderen best zijn mannetje staan. Goede wijn behoeft misschien geen krans, maar een tikkeltje meer marketing zou een liefhebber van het genre toch makkelijker de weg naar Bacchus' bakermat doen vinden. Mario kon mijn gedachten blijkbaar lezen en wees erop dat de oogst van de vaak kleine, moeizaam te bewerken percelen in de eerste plaats in het regionale keelgat verdwijnt. Toch is er volgens hem zeer veel veranderd de laatste dertig jaar in de wijnbouw, ten goede met name dankzij de technische vooruitgang en een doorgedreven controle. Het geaccidenteerde terrein, de vele handenarbeid en vooral de financiële steun van de regio maakten samenwerking zo vanzelfsprekend, dat een aantal wijndorpen zich inmiddels verenigden in een zestal coöperatieve vennootschappen. Een goede zaak voor iedereen, want zo kan de kleine boer zijn hobby met een gerust hart verder beoefenen, terwijl er wordt gewaakt over de kwaliteit van het eindproduct. Want wie zich heeft aangesloten, ontsnapt immers niet aan een aantal verplichte "werkuren" binnen de coöperatie, te presteren in de loop van het ganse productieproces.
De filosofie achter de Cave des Onze Communes, met zijn 57 hectaren goed voor een slordige 400.000 flessen per jaar, bestaat er dan ook in om blijvend prijs/kwaliteitwijnen aan de man (én vrouw) te brengen en toch ook telkens weer op zoek te gaan naar nieuwe combinaties. Die mengeling van inheemse petit rouge met andere druivensoorten alsook het toevoegen van bepaalde kruidenaroma's, de klant lust er duidelijk pap van. Het DOC-aanbod van de cave is dan ook niet van de poes, van jeugdig fruitig tot volgroeid karaktervol. Zoveel monden, zoveel smaken, zoveel is zeker. Tannines en aroma's bepalen dan wel de smaak, veel heeft ook te maken met de manier waarop het edel goedje blijkbaar wordt bewaard. Zo kwam ik te weten dat wijn uit eikenhouten vaten niet noodzakelijk beter - dodelijk zelfs voor fruitige aroma's - maar wel altijd duurder is (het absorberend vermogen van hout maakt immers dat er continu tijdens het bewaarproces een flinke hoeveelheid wijn moet toegevoegd worden).
Boeiende wetenschap die me desondanks niet van mening deed veranderen, want de Torrette Supérieur die een jaartje had mogen rijpen in, jawel, eikenhouten vaten genoot mijn uitgesproken voorkeur. Wat niet wil zeggen dat ik de andere autochtone druivensoorten niet lustte: Cornalin, Mayolet, Gamay, Fumin, noem maar op, zelfs de witte Petite Arvine en de grappa sloegen we met het grootste gemak achterover, enigszins getemperd door wat brokjes formaggi en salumi. Over wijn ging het toen al lang niet meer… Proost! Speeltijd Hoef ik nog te zeggen dat het er hierna een tikkeltje zwieriger en lichtvoetiger aan toe ging? En die lieve marmotten en steenbokken van het dierenpark in Introd dan? Ach, die begrepen best wel dat ik die buffel eens de vrije loop wilde geven. Gebonden aan het strak gareel van onze schooljuf was de speeltijd in de voormiddag maar een mager beestje gebleken, zodat ik als een scholier na de verlossende bel uitbundig de vrijheid tegemoet liep. Als er kattenkwaad zou uitgespookt worden, dan zou het hier wel zijn!
Gooi- en smijtwerk met een zware toermachine, je ziet er wel eens foto's van in sensatieblaadjes waar lefgozers met de vinger in de neus naast hun motor hangen of rechtstaand op het zadel een wheelie trekken. Thuis ben ik al lang tevreden als die lompe laars het asfalt maar niet schraapt of wanneer ik half opgefokt net kan aansluiten in de slipstream van een bende supermotards. Niks gaat echter boven een stukje lint dat zich als een slang naar boven kronkelt en meteen al je zintuigen op scherp zet. Grenzen stellen of ze juist verleggen, zelfs een onder ouderlijke verantwoordelijkheden gebukte motorrijder ontsnapt niet aan dergelijk dilemma. De min of meer homogene massa van om en bij de 450 kg bestaande uit mensen en machine - lijnen doen we morgen, nietwaar? - had tot hiertoe op het wegdek nauwelijks een krimp gegeven. Of het hele zwikje even uniform en dito stabiel zou reageren onder een heel wat schuinere hellingshoek, leek me hier de ideale locatie om eens grondig te testen, zeker nu de duo achterop, in lichtjes beschonken toestand, haar fiat had gegeven. Vrees niet, heupwiegende of hangende acrobatentoeren hoef je helemaal niet uit te halen, een sportieve houding en wat lichte druk op het stuur volstaat ruimschoots om de GTR trefzeker en zwierig die ideale lijn te laten trekken, in dit geval op Strada Regionale nummer 47, in vakantiemiddens beter bekend als Valle di Cogne. Onderweg ging ik wel nog eerst even vol op de remmen staan voor de tip van Anna, de aquaductbrug in het piepkleine Pondel. Geen kwaad woord tussen haakjes over het klauwen van de dubbele gegolfde remschijven vooraan: bij mijn weten ben ik nog nooit zo snel tot stilstand gekomen op een motor behalve die ene keer misschien in de Vlaamse Ardennen toen een geblokkeerde versnellingsbak bruusk een einde maakte aan mijn eerste motorliefde...
Val d'Aosta bulkt dus niet alleen van de kastelen - meer dan 100 had ik me laten vertellen - maar ook van Romeinse bruggen. Van oudsher gelegen op één van de belangrijkste handelswegen tussen noord en zuid waren het Romeinse genietroepen immers, wie anders, die de brede doorgangsvallei definitief hadden ontsloten door de aanleg van bruggen en wegen. 'La Route des Gaules' zoals de Romeinse weg hier heet, getuigt op vele plaatsen nog van dit knap staaltje technisch vernuft. Paradijs tussen hoge wanden Het exemplaar dat we te zien kregen, tartte alle verbeelding. Uitstekend bewaard na 2000 jaar geschiedenis laat de brug annex aquaduct zich in al haar monumentaliteit bewonderen in een zo mogelijk nog grandiozer setting. Het kleine dorpje Pondel - van het Latijnse 'ponticulus', klein brugje! - ontwikkelde zich uit het landgoed van een zekere Caius Avilius Caimus die hier op eigen kosten een aquaduct had laten bouwen in het jaar 3 v.Chr. Niet zozeer om de omgeving van drinkwater te voorzien, maar allicht in functie van de ijzerwinning waarmee de man uit Padua rijk was geworden. Lang na de Romeinen bleef het aquaduct nog in gebruik en bronnen maken zelfs nog melding van een watermolen in de 13e eeuw.
Meer dan 50 m hoog overspant zij in één enkele boog de kloof die de Grand Eyvia hier heeft uitgewassen. Ooit liepen de voetgangers naar de overkant via een inwendige passage, terwijl boven hen - waar wij nu wandelden - het koele water uit de bergen stroomde. Deze galerij, 1 m breed met smalle openingen aan weerszijden van de muur, moet je beslist eens inlopen, alleen al uit respect voor het architecturaal meesterschap van onze Romeinse vrienden.
Samen met de brug van het dorpje Pont-Saint-Martin - what's in a name? - behoort zij tot de mooiste uit de reeks die Valle d'Aosta te bieden heeft. En geloof me vrij, gezien het speciale karakter en vooral het woeste decor waarvan ze deel uitmaakt, durf ik haar zelfs bestempelen als één van de meest indrukwekkende die ik ooit heb gezien en dat zijn er heel wat; 't is geweten dat ik geen streek kan bezoeken zonder er een Romeinse steen op te lichten. Een beboste ravijn met diep beneden een snelstromende rivier van waaruit de net geen 4.000 m tellende Grivola nog hoger leek; omstaanders hebben maar een half woord nodig om te weten dat we aan de meest noordelijke - en volgens kenners de mooiste - kant van het Parco Nazionale Gran Paradiso vertoefden. Wat in de 19e eeuw het exclusief domein was van koninklijk tijdverdrijf, is nu een paradijs voor klimmers en bergwandelaars. Aardig om weten: het natuurpark heeft dan wel iets paradijselijks over zich, toch refereert de naam gewoon naar de hoge wanden ("grands parois") die haar omringen…
Wist ik veel dat we in een heus vlinderreservaat wandelden, toen we voorbij de Romeinse brug het verwilderd terraspaadje naar rechts opliepen? Lopen was veel gezegd, want bij elke stap fladderden werkelijk tientallen dagvlinders en ander veelkleurig insectengevleugelte van struik tot struik. De meer dan honderd soorten, waaronder het endemisch Aosta-esparcetteblauwtje, lokken blijkbaar tal van vlinderaars naar het Aostadal en in het bijzonder naar het park van de Gran Paradiso. Vlinderreizen? Ik had er eerlijk gezegd nog nooit bij stil gestaan, maar wie wat grasduint op het internet leest er dat verbeten vlinderaars deze plek als het nec plus ultra beschouwen om hun favoriet beestje, met dezelfde nukken van een fotomodel overigens, in hun digitaal net te vangen.
Met de vlinders nog in de buik dartelden we doorheen het centrum van Cogne, 1.500 m hoog. Een halve zonneslag - daarom zeulde iedereen dat plastic flesje mee om overal te vullen met heerlijk fris bronwater!? - trok me naar het eerste het beste terrasje, waar zowaar een Amstelbiertje (!) me er weer bovenop haalde. Sorry, jongens, het moet me van het hart… brak me daar effe m'n klomp… zetten onze mercantiele noorderburen die domme Belgen met hun bovenstebeste bieren toch maar weer eens lekker uit de wind… Met een sodemieteropgevoel in de maag en nabrommend als een oude vent, zo beweerde zij althans, haspelde ik de rest van ons bezoek aan Cogne dan maar af. Niet echt kies, want het plaatsje was best gezellig en de berglucht zuiver (na eeuwenlange exploitatie gingen de ijzermijnen onherroepelijk dicht en worden ze nu als industriële archeologie gekoesterd). Bovendien werpt het zich op als hoofdstad van het nationale park Gran Paradiso. Met recht en rede overigens, want het zicht vanop de uitgestrekte dorpsalm op de enige echte Italiaanse Alpenvierduizender, was zonder weerga.
Kaas, kaas en nog eens kaas Eens in het zadel ging het even snel als dat we gekomen waren, zodat er op de terugweg nog wat actie in scène kon worden gezet. Kwestie om te bewijzen hoe vlot de GTR1400 zich door de bochtjes trok…
In Lo Teissón, onze rustieke chambre d'hôte op slechts een bollenworp van Aosta, hadden Viviana en haar mama ondertussen niet stil gezeten. Op grootmoeders wijze werden we vergast op gezonde, kalorierijke boerenkost, waar voor de bekende halfzachte (of halfharde, zoals je wil) Fontina-kaas weerom een determinerende rol was weggelegd. Want na de onvermijdelijke pasta, deze keer met ragoût, volgden er crespelle (pannenkoeken)… alla fontina en, burp, seupetta à la vapelenentse, een soort soep van brood… dat in kaas werd gedompeld.
Dus zat er maar niks anders op dan een stevige wandeling door de straatjes van Pollein. Goed voor de spijsvertering, maar evenzeer voor de innerlijke geest zo bleek… met dank aan het rustgevend muziekje van borrelende bronnetjes tegen de gedempte achtergrondgeluiden van een dorpje dat zich opmaakte om te gaan slapen. Geeuw, doe jij het licht uit, schat? Wordt vervolgd… Met dank aan: Toeristische dienst Valle d'Aosta www.lovevda.it tel: +39 0165 23 66 27 e-mail: uit-aosta@regione.vda.it www.visitaosta.be Kawasaki Benelux www.kawasaki.be Olympus Belgium http://www.nl.olympus.be/ Interessante links: Italiaanse Dienst voor Toerisme Louizalaan 176, 1050 Brussel tel: 02 647 11 54 enit-info@infonie.be Chambres d'hôtes www.loteisson.com