Schotland zien op een midweek (deel 3)

Share

De ochtend had werkelijk goud in de mond gehad toen het gezelschap zich opmaakte om Moffat te verlaten. De lucht was beloftevol blauw en slechts bevolkt met witte schaapjes toen we het hoofdkwartier van Motorcycle Scotland achter ons hadden gelaten. Met de brandstoftank tot de nok gevuld had de FZ8 die dag een lange tocht voor de neus gehad, maar je hoorde noch hem noch ons daarover niet klagen. Een nieuw stuk Schotland zou zich voor ons openbaren, het avontuur lokte en met die gedachte had ik de Yam de sporen gegeven.

Vanuit Moffat waren we westelijk gereden, in de richting van Tornhill. Dat stadje was echter niet onze eerste bestemming gebleken, na een korte rit waren we uiteindelijk een majestueuze oprit in rood grind opgereden, omzoomd aan beide zijden door goed onderhouden gras met daarachter oude, dikke bomen. In de verte van dit surrealistische decor, net in het snijpunt van de perspectieflijnen, was er een statig, rooskleurig bouwwerk te zien geweest. Drumlanrig Castle had ons niet alleen op deze originele manier welkom geheten maar ons tezelfdertijd ook enorm geïmponeerd. De oprijlaan was niet alleen heel breed en lang gebleken, toen we naar het kasteel toereden was ze dat in werkelijkheid ook. Terwijl ik stapvoets met de motor het kasteel naderde, stelde ik me voor welke indruk deze scene vroeger moet gemaakt hebben op diegenen die er te voet, te paard of per koets waren gearriveerd. Ze hadden tijdens hun nadering alle tijd gekregen om onder de indruk te komen van de grootsheid, de daadkracht en het fortuin van de eigenaars van Drumlanrig Castle, zoveel is zeker…
Drumlanrig Castle is een laat 17de eeuws bouwwerk dat door William Douglas, de eerste hertog van Queensberry, werd gebouwd op de plaats waar daarvoor een oude Douglas-versterking had gestaan. Het prachtige groene decor waarin het kasteel staat ,wordt gevormd door de Nith-vallei en staat in schril contrast met de roze kleur van de zandstenen waarin het bouwwerk is opgetrokken. De bijnaam van "Pink Palace" heeft het kasteel dan ook duidelijk niet gestolen.
Vandaag de dag is het kasteel en de omliggende streken nog steeds in handen van een hertog. Richard Walter John Montagu Douglas Scott, de man die de titel draagt van de 10de Duke of Buccleuch en de 12de Duke of Queensberry, mag het zijn huis noemen. De in 1954 geboren Richard trouwde in 1981 met Lady Elizabeth Marian Frances Kerr, een dochter van de 12de markies van Lothian; of hoe de adel niet alleen nog steeds bestaat maar ook nog altijd invloedrijk is…
Voor de gemeenschapszin van het gefortuneerde koppel is te zeggen dat ze van hun landgoed geen versterkt kasteel gemaakt hebben. Het grote publiek kan van de schoonheid van zowel het kasteel als de naaste omgeving genieten en voor tal van initiatieven maakt de gemeenschap gebruik van de mogelijkheden van het domein. Onfortuinlijk genoeg was het kasteel toen wij er voor stonden niet open voor bezoekers. Plaatjes schieten, de sfeer inademen en me voornemen dat ik ook hier eens terug moest komen, meer had er die dag niet ingezeten wat het onnavolgbaar mooie Drumlanrig Castle betrof.
'k Had met duidelijke spijt het landgoed van de familie Douglas achter mij gelaten. In langgerekte ganzenpas had het gezelschap zich in zuidwestelijke richting over de A702 bewogen. Net voorbij New Galoway was de gekozen baan de A712 geworden, de weg die de naam van "The Queen's Way" draagt. En zoals het altijd gaat ,was ook deze keer de verwijzing naar royalty een garantie voor pracht en praal gebleken. De natuur van het zuidwesten van Schotland had zich van zijn beste kant laten zien in de vorm van het Galloway Forest Park, het grootste Forest Park van Groot-Brittannië.
Het domein dat beheerd wordt door de Forestry Commission Scotland is dan ook niet minder dan 780 vierkante kilometer groot. Het telt drie bezoekerscentra en wordt jaarlijks door zowat 800.000 mensen bezocht. 't Is dan ook een schitterend heuvellandschap dat schier ongerept op die natuurliefhebbers ligt te wachten, met daarin als een glansrijk juweel Loch Clatteringshaws. 't Was daar dat onze troep halt had gehouden en staand aan de boorden van dat prachtige loch een aantal beelden had geschoten van een werkelijk indrukwekkend tafereel.
Een glooiend heuvellandschap, grotendeels bebost met zowel loof- als naaldbomen, een steeds maar wisselende lucht die zijn schaduw had geworpen op de door de wind bewogen wateroppervlak van het loch, het hoge gras tot aan de boorden van het water reikend, de stilte enkel en alleen verbroken door het ruisen van de wind in de bomen. Over het loch had ik in de richting van het verlokkende noorden gekeken, met een blik die als het ware over en door de heuvels heen kon zien. Maar al snel was de werkelijkheid terug tot mij doorgedrongen, we hadden nog een lange weg voor de boeg gehad, dus dralen zou ik maar beter voor andere dagen kunnen bewaren.
Is het Galloway Forest Park een uitgesproken landelijk landschap, de kust van de Ierse zee is zeker niet veraf. 't Had ons dan ook echt geen moeite gekost om langs goed onderhouden en verkeersluwe wegen - waaronder de A75 - onze weg naar Portpatrick te vinden. Ligt dat pittoreske havendorpje in zowat het uiterste zuidwesten van Schotland, toen we er aankwamen had het meer weg van een Grieks dorpje, ergens verloren op één of ander eiland in de Middellandse Zee. 't Is dat er in de verte, boven de schitterend blauwe zee, als een wazige scheidingslijn tussen het water en de al even blauwe lucht een streepje mist had gelegen, zoniet hadden we een glimp van de oostkust van Ierland kunnen opvangen. Zo ver konden we zien, zo open en fraai was het weer geweest, met een fel schijnende zon die op de toppen van de golfjes ontelbare pretlichtjes had getoverd. De collega-motorjournalisten hadden met hun mond open staan kijken; zo hadden ze zich Schotland natuurlijk helemaal niet voorgesteld…
Op de vijfhonderd jaar oude kade van de al even oude vissershaven en met het zicht op zee hadden we de motoren netjes op een rij gezet en ons op enkele meters daarvandaan op een terras aan een grote ronde tafel gezet. Genietend van het prachtige weer - was het echt september en waren we echt in dat koude, natte Schotland? - hadden we er tegen een schappelijke prijs een smakelijke vismaaltijd verorberd, die je in onze contreien alleen maar in exclusieve restaurants op het menu ziet staan tegen navenante prijzen.
Het feit dat Portpatrick nog steeds de thuishaven is van een actieve vissersvloot was meer dan een waarborg dat wat op het menu stond niet alleen smaakvol was maar ook levend vers. En toch was de sfeer niet onverdeeld ontspannen geweest tijdens de maaltijd. Portpatrick was namelijk de laatste bestemming geweest waar Dave van Motorcycle Scotland ons naartoe zou leiden. Hij moest terug om een heelkundige ingreep aan zijn keel te ondergaan, vanaf dit punt zou zoon Clint de leiding van de groep op zich gaan nemen.
Tijdens het hartelijke afscheid dat volgde had ik moeten beloven ooit nog eens naar Moffat terug te keren en dat veeleer vroeg dan laat. Iets waar ik maar al te graag aan toe had gegeven, want de streek had intussen echt wel indruk op mij gemaakt. Daarna hadden onze wegen zich snel gescheiden; terwijl Dave zich naar het oosten had gerept, waren wij grotendeels de kustlijn volgend naar het noorden gereden. De weg had op sommige plaatsen zo dicht langs de zee gelopen dat het zand over het asfalt was gaan stuiven, toen een wind uit het westen was gaan opsteken. De voorheen diepblauwe zee had niet alleen al snel een groengrijze kleur gekregen, maar ook een ietwat dreigend karakter. Witte schuimkoppen dansten op de koppen van de golven, donkere dreigende wolken hadden met afwisselend succes een strijd met de al wat zakkende zon aangegaan. Opgejaagd door het idee van een duidelijk snel naderende zware regenbui had ik er de zweep opgelegd. De Yamaha had maar één woord nodig gehad en in gestrekte draf hadden we het natte weer achter ons weten te houden.
En zo waren we in Ayr, een havenstad aan de westkust, komen binnenrijden. De stad zelf lieten we links liggen, want Clint had ons naar Alloway gegidst, voorheen een oud dorpje dat nu de voorstad vormt van Ayr. En dat had hij niet zomaar gedaan; hij had blijkbaar opgevangen dat ik de geboorteplaats van Robert Burns, de befaamde Schotse dichter, wel eens wou zien. Nog voor ik het goed en wel had beseft dat we in Alloway waren, had het gezelschap op de parkeerplaats bij het geboortehuis halt gehouden.
Een kleine vergoeding had ik betaald om het terrein waar het huis op stond te mogen bezoeken, maar het was beslist de luttele ponden waard geweest. In een netjes verzorgd decor had een prachtig oud hoevetje zich gekoesterd in het zonlicht. De deur had uitnodigend open gestaan en nieuwsgierig had ik het interieur verkend. Net als vroeger in de Vlaanders gebruikelijk was geweest, hadden mens en dier er onder één dak gewoond. De ruimtes waren dan wel klein maar goed geproportioneerd, de meubilering was eenvoudig maar eerlijk en degelijk geweest. En in de alkoof, boven het bed waar ooit Burns geboren was, hadden enkele doopkleedjes gehangen, van binnenuit verlicht als waren het spookjes. Ze symboliseerden de kinderen van de familie Burns, waarvan Robert de oudste was van zeven.
Met de charmes van Burn's Cottage nog in mijn gedachten had ik het gezelschap vervolgens terug naar de kust gevolgd en was daar in noordelijke richting verder gereden om vervolgens in oostelijke richting af te buigen. De rit had ons naar Fourth of Clyde gebracht, zeg maar de monding van de rivier Clyde. De Clyde had in vroegere tijden de bewoners van Glasgow niet alleen van water voorzien, maar ook van werkgelegenheid. Langs de oevers had ooit de scheepsbouw gefloreerd, maar daar was nu maar weinig tastbaars van over gebleven. Om Glasgow te vermijden had Clint de weg gewezen over de Erskine Bridge en zo waren we op de A82, ter plaatse beter gekend als Dunbarton Road, terecht gekomen. Eens daarop was ik terug op vertrouwd terrein gekomen. Dezelfde weg had ik bijna een kwarteeuw geleden genomen bij mijn eerste bezoek aan Schotland om naar de Highlands te komen. Maar zelfs al leek dat eeuwen geleden, 't zag er allemaal nog net zo uit als toen; zelfs het tankstation waar ik toen had getankt was nog steeds hetzelfde… Rijdend op de A82 in noordelijke richting was de weg naar ons verblijf voor de nacht vinden niet moeilijk geweest. Luss, het plaatsje waar The Inn at Inverberg - ons hotel -was gelegen, lag op de route aan de boorden van het wereldbekende en schitterende Loch Lomond.
Loch Lomond is ongeveer 37 kilometer lang, maximum 8 kilometer breed en is daarmee wat betreft oppervlakte het grootste meer van Schotland. De maximale diepte van het loch is maar liefst 190 meter, maar toch dient het wat betreft watervolume de duimen te leggen voor Loch Ness. Wat betreft het aantal toeristen dat het aantrekt, kan het niettemin concurreren met Loch Ness. Loch Lomond ligt op nauwelijks 20 kilometer van Glasgow en is dan ook de speeltuin van de mensen die in die stad wonen. De heuvels van het Loch Lomond and the Trossachs National Park zijn een paradijs voor wandelaars en natuurliefhebbers en de watersporters komen natuurlijk goed aan hun trekken op het uitgestrekte meer dat bezaaid is met eilandjes. 't Was met een zucht van zowel voldoening als opluchting geweest dat ik de FZ8 op stal had gezet. Meer dan de bagage naar boven brengen, me wat opfrissen en iets eten in het goed draaiende restaurant van het hotel had er die avond niet in gezeten. We waren dan wel niet met de kippen op stok gegaan die avond, maar alles wel beschouwd had het niet zo bar veel gescheeld. Geen wonder, want de volgende dag had er niet alleen een zo mogelijk nog mooiere maar ook even lange rit op het menu gestaan. En de wolken die ons bij het vallen van de avond hadden ingehaald, hadden niet veel goeds voorspeld… Nuttige webadressen: Moffat: http://www.visitmoffat.co.uk/
Motorcycle Scotland: http://www.motorcyclescotland.com
Inn at Inverberg: http://www.inverbeghotel.co.uk/
Toerisme Schotland: http://international.visitscotland.com/be/