Diarios de dos Motociclistas (deel 4)

Share

Tekst & beelden: Kris van der Stockt
Naarmate de week vorderde, had de ochtendstond steeds minder goud in de mond. Langslapers ransel je niet op 1, 2, 3 uit bed, ook al sta je te zwaaien met molinos de viento. Veel zin hadden we eigenlijk niet om het dorp te verlaten. Opzettelijk treuzelden we met het ontbijt op het terras. Het was zalig om te zien hoe het dorpsritme traag op gang kwam… Om 10.45u lieten we de Honda's eindelijk op temperatuur komen voor alweer een hoogdag waarin zij het mooie weer mochten maken. Voor de tweede dag op rij ging ik voor een lichte outfit van jeans en T-shirt. Zelfs op de motor is 35°C te veel van het goede, zeker als dat motorblok onder je mannelijkheid nog eens 100°C produceert! Toledo, daarheen ging het vandaag. Een groen parcours langs de Montes de Toledo, een bejaard gebergte zuidwaarts van deze voormalige hoofdstad, beloofde intens schakel- en bochtenwerk. Adelante! Zo gezegd, zo gedaan. Het hoge sierragehalte rond Guadalupe bracht de hoofden onmiddellijk in vervoering en schoof ons met de EX102 een boeiende rit onder de wielen. Zwarte vechtstieren graasden ondertussen argeloos verder. Een geplooide rotsformatie vol holtes en grotten, de Peña Amarilla, trok plots onze aandacht. Hier, op een natuurlijke belvedère met grandioos uitzicht, verbroederden we zwijgzaam met een collega van de Spaanse telefoonmaatschappij. Voor de geomorfologen onder ons: het gebied staat te boek als de syncline van Guadarranque! Met de Puerto de San Vicente, 800m hoog, verlieten we de Autonome Gemeenschap van Extremadura en maakten we kennis met onze nieuwe stek, Castilia-La Mancha.
In Buenasbodas, het dorp met de grappige naam, zaten we al nietsvermoedend op de CM4171, de carretera die ons hart zou stelen…
Halverwege baande deze weg met een verhaal zich een doortocht door het zwaar beboste massief van de Montes de Toledo. Afgeronde, convexe bergtoppen wezen erop dat we te maken hadden met een oud gebergte, één van de oudste ter wereld zelfs. De staat van het wegdek en de vele bochten lieten geen serieuze snelheden toe, dus genoten we maar met volle teugen van de natuur. In extremis besloten we om Toledo niet te bezoeken: voor beiden was de stad geen onbekende en zo werd het traject iets ingekort. Het kasteel van Orgaz moest dan maar als surrogaat dienen voor dat van Guadamur. Geen slechte keuze overigens, met dat café ernaast! Hoezeer ook de tapas achter de bar een vettige knipoog in mijn richting wierpen, m'n verlepte darmflora zou dergelijk experiment niet te boven komen, zodat het wijselijk bij een koffietje bleef. Het stadje Orgaz, waar de legendarische El Cid ooit nog burgemeester was, is nog niet echt hot te noemen, te oordelen naar de foldertjes die ons ongevraagd werden toegestopt. Nuttige informatie niettemin, die ons tot vóór de Puente de los Cinco Ojos bracht, een brug uit de tijd van Filips II.
"Bevredigd" keerden we Orgaz(me?) de rug toe, want in Tembleque wachtte ons een Plaza Mayor van formaat. Het grote plein, aan drie zijden omgeven door arcaden met daarbovenop een dubbele houten galerij met balkons, wordt tot één van de mooiste gerekend van Midden-Spanje. De afwezigheid van enige vorm van commercie leek de afmetingen van het plein nog meer uit te vergroten. Je zou haast niet geloven dat zich hier ooit het kloppende hart van de middeleeuwse gemeenschap situeerde, ongetwijfeld hét brandpunt van de belangstelling, denk maar aan al die ketterverbrandingen ten tijde van de Inquisitie!
Gelukkig brachten enkele scholieren, samengetroept op een terrasje in de buurt van de kerk, wat leven in de brouwerij. Die paar stoelen, half op het trottoir, waren heel even "the hottest place in town", totdat de directie iedereen weer schools tot de orde riep. Een vertoning waarvoor we, als verstokte terrasadepten, vanzelfsprekend op de eerste rij waren gaan zitten. Trouw als een hond wachtten onze tweewielers geduldig op hun baasje. Het beulswerk van de voorbije week had nauwelijks een spoor nagelaten, tenzij een bloedbad aan insecten, breed uitgesmeerd over hun smoelwerk.Elke motard, van mooi-weer-rijder tot doorwinterde die-harder, zal het met me eens zijn dat er geen zaliger (en vooral veiliger) moment is dan je lieveling in al haar gratie te monsteren vanuit een luie terrasstoel. Niet zonder trots liet ik mijn beestje eens goed grommen, startsein voor mijn compañero om diens luie krent te activeren. Een kleine landelijke binnenweg bracht ons recht naar Consuegra.
Het centrum, karakteristiek met de blauw omzoomde witte boerenhuizen, gunden we nauwelijks een blik. De windmolens bovenop de heuvel, daarvoor waren we gekomen! Bordjes die duidelijk hun beste tijd hadden gehad, gidsten ons naar boven. Bitter weinig wees erop dat Spanje de eerste uitgave van Cervantes' bestseller herdacht, nu precies 400 jaar geleden. Nochtans zijn de avonturen van de "vernuftige" edelman Don Quijote voor La Mancha wat pakweg de Eiffeltoren is voor Parijs. Een roman als modern marketingwapen, dat kan Cervantes nooit hebben bevroed toen hij in de gevangenis zijn meesterwerk neerpende. Nu bijna elk dorp in deze verarmde landstreek wel iets te maken heeft met zijn hoofdpersonages, betekent het toerisme een welkome aanvulling van de inkomsten uit wijn, graan en saffraan die op deze dorre hoogvlakte worden verbouwd. Het beeld dat we te zien kregen, langzaam de heuvel oprijdend, behoort volgens mij tot één van de mooiste van het land, daarvoor moet je Cervantes niet eens gelezen hebben. De strategische ligging moet ook de Romeinen niet zijn ontgaan, die er een fort neerzetten. Resten hiervan werden in de 12e eeuw verwerkt in de massieve burcht, die nog steeds alle weerelementen trotseert. Van hieruit ogenschouw je in één oogopslag de uitgestrekte hoogvlakte van La Mancha.
Toch zijn het de windmolens die de show stelen, elf in totaal. Zwaar gerestaureerd, maar fotogeniek. Zo fotogeniek dat iemand die anders nooit op de foto wil ("als ik mezelf wil zien, dan kijk ik toch gewoon in de spiegel...") op zijn stalen ros zowaar ging flirten met de cameralens. Fonkelende oogjes vertelden me dat dit voor hem een belangrijk moment was. Waande hij zich misschien Don Quijote op zijn paard Rocinante? Por Dios, verduiveld, dan werd mij de rol van Sancho Panza op zijn ezel Rucio toebedeeld!
Weerom hadden we de zaak voor ons alleen, ik bedoel de afspanning waar we eerst iets hadden gedronken. Bijzonder sfeervol, die tent in open lucht, met een streepje moderne muziek op de achtergrond! Een ogenblik om te koesteren. Zelfs een zenuwpees als ik kwam op deze verheven plek tot rust. Mijn confrater, van nature al een rustig type, had het behoorlijk lastig met de schuchtere tempoversnelling op de motor. De weg naar links nemend, zag ik hem in mijn spiegel nog net voorbij tuffen, recht het centrum in. Een dik kwartier later pas vonden we elkaar terug aan het tankstation buiten Consuegra, waar ik van de nood een deugd had gemaakt. Alcázar de St. Juan was veel te druk om te overnachten. Het werd Campo de Criptana, waar onze fantasierijke ridderheld ooit molenwiekend tegen de vlakte was gegaan. De eerste de beste herberg die we tegenkwamen, was direct… bingo! Terwijl Yves in smetteloos Spaans nog gedaan kreeg dat de motoren op de binnenkoer mochten staan, nam ik alvast een foto van Hostal Ego's, zo heette het driesterrenhotelletje. Achter de sobere laaggevel, in de stijl van de volksarchitectuur van de streek, ging een kraaknet interieur schuil, met kamers die aan alle moderne eisen beantwoordden. Half negen en een dak boven ons hoofd, dat was mooi geregeld. Die andere primaire behoefte, honger dus, joeg ons naar het centrum, waar we een gezellig restauranttafeltje hoopten te vinden. Ojalá! Helaas! Overvolle terrasjes, dat wel. Tenslotte was het vrijdagavond. Jong en oud, man of vrouw, alle inwoners van Campo de Criptana wilden hier zijn, zo te zien. Man, wat een drukte! In andere omstandigheden teken je blindelings voor zo'n avondje uit, maar na 300km in stiltegebied vertoefd te hebben, wilden we de dag ook zo afsluiten. Terug dus! Een paar stappen slechts en we dwaalden weer alleen door de straten. Een nozem op een schreeuwerig scheurijzer werd op vraag van ons opgeslokt door de duisternis… Tafelen deden we finaal in Ego's, waar de serveuse ons met een brede glimlach stond op te wachten. Wist zij misschien dat we van een kale reis zouden terugkeren? Honderd procent zeker was ik niet, want zij kon ook gewoon een boontje hebben voor onze Julio Iglesias. Of was haar beminnelijkheid veeleer een doortrapte verkoopstechniek? Sorry juffrouw, maar wij hadden geen behoefte aan een prijzig à-la-cartemenu. Geef ons maar simpele boerenkost, met veel gezonde slaatjes. Ach, allicht wou het wicht gewoon wat kletsen om de eenzaamheid te verdrijven. Haar naam? Oxana, uit Oekraïne. Wat bezielde in hemelsnaam een jong meisje om in deze uithoek van Spanje als dienster te komen werken? Het ware verhaal kregen we niet te horen… Hiermee zat de dag erop. Voor het eerst bekroop me het gevoel dat de vakantie niet eeuwig kon duren. Caramba! Morgen ging het al een beetje noordwaarts! De zon had al een deel van haar ochtendklim erop zitten, wanneer wij nog aan het afrekenen waren met Oxana. Op papier zag alles er goed uit: de bekende mix van actieve motorbeleving en ongedwongen sightseeing. Verloren rijden zou dit keer schier onmogelijk zijn: de N420 voerde ons in één ruk dwars door La Mancha. Voordat we ons definitief lanceerden, bezochten we eerst de windmolens, die onze dolende ridder nog voor reuzen had aanzien. Het zicht op Campo de Criptana was fantastisch van hieruit.
Hetzelfde beeld in Mota del Cuervo, ook wel eens het balkon van La Mancha genoemd. Het ging nu juist zo vlot op de N420, dat we de witte reuzen hier ongemoeid lieten. Geen vuiltje aan de diepblauwe lucht. Het motorblok van de VFR800 zoemde tevreden als leek het mij te willen bedanken voor de aangename rit. Wie ik ook wel mocht bedanken, was het kleine stemmetje dat me influisterde om even niet door te trekken… totdat de Guardia Civil uit zicht was! Een weidse vlakte met slechts hier en daar een boerenhof temidden van goudgele korenvelden gaat immers vrij snel vervelen. In tegenstelling tot voorbije dagen reed er zelfs geen enkele auto om mee te dollen. Dus zat er niets anders op dan de stalen longinhoud van mijn beestje uit te blazen, kwestie om die andere dolende ridder in te halen… In de verte kon ik Belmonte ontwaren, dat zijn naam duidelijk niet gestolen heeft. Hoog op de heuvel hadden we rendez-vous met één van de best bewaarde kastelen van Spanje. Om er te geraken, moesten we beneden eerst het middeleeuwse stadje door, dat met een lange muur verbonden is met het gotische castillo.
Het robuuste bolwerk zal waarschijnlijk menig belager hebben afgeschud, maar voor ons toeristen ging de deur graag open. Een driehoekig binnenplein verschafte ons toegang tot de vertrekken, alle fraai versierd in de typische stijl van de mudéjar. Cuenca, werelderfgoedstad zoals Cáceres, was nog een eind rijden, maar daar maalden we deze keer niet om. Heer en meester, zo voelden we ons op de weg. Alles verliep gesmeerd, misschien iets té… (zie dag 11) Noodgedwongen ging het eerst door de moderne stad. Het op een rots gelegen ouder deel, geprangd tussen de rivieren de Júcar en de Huécar, gaf zich niet zo maar gewonnen! Na wat draaien en keren wisten we zowaar een veilig plaatsje te bemachtigen op het plein vóór de kathedraal. De Plaza Mayor liet zelfs nog een terrasje vrij!
Een tweetal uren had ik uitgetrokken voor een bezoek aan de belangrijkste bezienswaardigheden. Magnetische krachten zogen ons naar de overkant van de Huécar, waar we op de ijzeren Eiffel-brug beloond werden met een prachtig zicht op de casas colgadas, hét uithangbord van Cuenca. Deze hangende huizen, drie in feite, klampen zich al eeuwen krampachtig vast aan de rotswand boven de rivierengte. De kathedraal, enig in haar Anglo-Normandische stijl, mocht natuurlijk ook niet ontbreken in het fotoalbum. Zelf wandelde ik nog wat verder, op zoek naar de Mangana-toren, een slanke uitkijktoren daterend uit de 16e eeuw. Op de terugweg botste ik op de kerk van Sint-Michaël, die mooi over de Júcar-kloof uitkijkt.
Terug op het centrale plein vond ik mijn vriend in gesprek met een Nederlander die fietsend (hoe kon het ook anders?) het Iberische schiereiland doortrok, maar kennelijk geen kaas gegeten had van een monument als Don Quijote! Arm Nederland! Bijgevolg kostte het me dan ook weinig moeite om de tocht verder te zetten. Enkele schoonheden met ontblote schouders beslisten daar echter anders over. Het bruidspaar, waarover mijn vriend voortdurend mompelde, wou maar niet op de trappen van de kathedraal verschijnen, zodat we na een kwartier afdropen. Heel de tijd volgden we de Hoz del Júcar, de nauwe kloof waarin de gelijknamige rivier, badend in onschuld, zich nog steeds een weg zoekt. Een woest landschap met achter elke bocht steeds weer een ander beeld. Bijtanken was dus niet onverstandig, want klinkende namen zoals Serranía de Cuenca, Montes Universales of Sierra de Albarracín lieten weinig aan de verbeelding over: service stations zouden dun gezaaid zijn! Ventano del diablo, het duivelsvenster, kruiste even later ons pad. Een geologisch curiosum dat heel wat nieuwsgierigen trok. Natuurlijke erosie had een holte in de rotsen uitgediept, waardoor je een duizelingwekkend zicht kreeg op de Júcar die diep beneden als jade lag te pronken in het zonlicht. Wat verder namen we de afslag naar Ciudad Encantada. Kenners van karstverschijnselen zullen zich ongetwijfeld thuis voelen in deze betoverde stad, waarin versteende creaturen de enige bewoners zijn. Door het insijpelen van regenwater ontstonden de meest bizarre vormen in het kalkgesteente. Creatief met steen, met dank aan Moeder Natuur! Een wandeling van een uurtje, het bracht eens verandering! Het leek alsof we in een natuurmuseum liepen, waar opgezette schepsels door stenen exemplaren waren vervangen. Stuk voor stuk meesterwerkjes door een gril van de natuur! Naast traditionele figuren zoals een hond en een schildpad herkenden we ook het gevecht van een olifant met een krokodil. Een menselijk gezicht, een zee, een theater, verbeelding genoeg. Bijzonder mooi vond ik de Tormo Alto, embleem van het park. Vroeg of laat zou deze reuzenpaddestoel het duel met de zwaartekracht wel verliezen!
Voor de Spanjaarden was dit natuurverschijnsel een ideale weekenduitstap met familie, wat de betovering en magie jammer genoeg verbrak. Het kon dan ook geen kwaad dat ik alles eens "open" klakte toen we hier vertrokken... Verder stroomopwaarts ging het. De Júcar toonde ondertussen een heel ander gelaat, vriendelijker vooral. Op bepaalde plaatsen verbreedde zij zich tot een klein meer, waarop de laaghangende zon de felste kleuren borstelde. Een impressie dat een begenadigde fotograaf beslist wél op de lens kon krijgen. Hmmm, niet getreurd, de klim naar boven leverde spoedig mooie vergezichten op die iets makkelijker te fotograferen waren.
De Puerto de Cubillo, zowat de scheidingslijn tussen de Serranía de Cuenca en de veel ruwere Montes Universales, was niet de weg waarvoor ik gevreesd had. OK, deze was smal en bochtig, maar zeker niet gevaarlijk. Het uitzicht hogerop was subliem.
Even later werd het landschap echter desolater met de minuut. Kale, afgeronde bergen, bespikkeld met cirkelronde struikvegetatie, zoiets hadden we nog niet gezien. Nu de zon zich opmaakte voor haar avondtoilet, werd het iets frisser in de bergen. Een metalen misbaksel, waar ik bewust aan voorbij was gereden, had de kunstenaarsblik van mijn vriend gekruist… Rechtsomkeer dus, voor een foto van wat de bron van de Taag moest uitbeelden. Terwijl ik nog aan het vechten was met mijn motorvest die ik wilde aantrekken, stoven de off-roadrijders die hier hadden gepicknickt de weg op. We zouden zo meteen proefondervindelijk ervaren hoe erg de streek geliefd is bij motards. Het schaarse aanbod qua logies kon met moeite voldoen aan de vraag in het weekend. Met een bang hart trok ik van deur tot deur. Frías de Albarracín had al haar kamers verhuurd aan onze off-roadvrienden van daarnet. Eenzelfde lot was ons bijna beschoren in het volgende dorp, waar een soort van Wim op de motor ons uitnodigde om met de bende eens flink door te zakken. In Calomarde moest het nochtans gebeuren. Vastberaden stapte ik de koer op van het gebouw dat veel weg had van een gemeentehuis. Hier brandde licht, dat was al iets. Een hond blafte vervaarlijk dicht in het schemerdonker. Una habitación? Vale! Gered dus. Zagen we er dan zó meelijkwekkend uit? Onze kamer alvast niet. Ook de kok die opnieuw zijn pannen van de muur mocht halen, toverde nog een eerlijk gerecht tevoorschijn: ensalada mixta en tortillas met natuuryoghurt van de streek. Lekker! Een flesje wijn om de dag bij samen te vatten en de balans op te maken van de voorbije ervaringen.
Wordt vervolgd!